1. Hoge Raad verduidelijkt rol van ondernemerschap bij beoordeling arbeidsrelatie
De manier waarop arbeidsrelaties tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers (zoals zzp’ers) worden beoordeeld, blijft zorgen voor veel discussie. Vorig jaar oordeelde de Hoge Raad in de Deliveroo-zaak dat alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen bij het bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In die uitspraak werden meerdere relevante criteria genoemd, die altijd in samenhang moeten worden bekeken. Een van die criteria is of iemand zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen. Denk hierbij aan het hebben van meerdere opdrachtgevers, actief zijn in acquisitie, het opbouwen van een reputatie, de duur van de opdrachten en de manier waarop iemand fiscaal wordt behandeld. In de zaak rond de Uber-chauffeurs heeft de Hoge Raad recent verduidelijking gegeven over hoe dit criterium moet worden geïnterpreteerd.
De vragen van het gerechtshof
Het gerechtshof wilde weten of het ondernemerschap van een opdrachtnemer doorslaggevend is bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ook vroeg het hof of het mogelijk is dat twee mensen hetzelfde werk doen voor dezelfde opdrachtgever, waarbij de een wél als werknemer wordt gezien en de ander als zelfstandige, puur op basis van de aanwezigheid of afwezigheid van ondernemerschap.
De antwoorden van de Hoge Raad
Volgens de Hoge Raad kan het ondernemerschap van de werkende een belangrijke rol spelen in de beoordeling van de aard van de arbeidsrelatie. Er bestaat echter geen vaste rangorde in de criteria die wijzen op een arbeidsovereenkomst of op zelfstandig ondernemerschap. Het gaat steeds om de totale context. Het is dus mogelijk dat twee mensen hetzelfde werk doen voor dezelfde opdrachtgever, maar dat de een geen arbeidsovereenkomst heeft (omdat sprake is van ondernemerschap), terwijl de ander juridisch wél als werknemer wordt aangemerkt. Dat er inhoudelijk geen verschil zit in het werk, betekent niet automatisch dat de rechtspositie hetzelfde is. Van belang is hoe de afspraken zijn vormgegeven en of er ruimte is voor ondernemerschap.
Wat betekent dit voor de toekomst?
De uitspraak van de Hoge Raad is relevant voor de aanpassing van de nieuwe wet ‘Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden’ (Vbar). Deze wet moet de huidige regels vervangen en wordt aangepast op basis van de kritiek van de Raad van State eind 2024 én de recente uitspraak van de Hoge Raad. De verwachting is dat het wetsvoorstel nog voor de zomer naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Ondertussen zal het gerechtshof vermoedelijk nog dit jaar uitspraak doen in de Uber-zaak.
2. Voorkom belastingrente vennootschapsbelasting
Moet een bv over 2024 vennootschapsbelasting betalen? Dan is het belangrijk om vóór 1 mei 2025 een verzoek in te dienen voor een voorlopige aanslag of voor herziening van een reeds opgelegde voorlopige aanslag. Zo wordt voorkomen dat achteraf veel belastingrente moet worden betaald.
Sinds 1 januari 2025 is het percentage belastingrente vastgesteld op 9%. Als het verzoek binnen vier maanden na afloop van het belastingjaar wordt ingediend én de (aanvullende) voorlopige aanslag overeenkomt met het bedrag dat is aangevraagd, wordt er geen belastingrente in rekening gebracht.
Wanneer geen verzoek wordt ingediend voor een (nadere) voorlopige aanslag vennootschapsbelasting 2024, dan geldt in principe dat vanaf 1 juli 2025 belastingrente wordt berekend over het te betalen bedrag. Ook voor eerdere jaren kan het lonen om alsnog een (aanvullende) voorlopige aanslag aan te vragen.
3. Laatste kans op loonkostenvoordelen over 2024: controleer de voorlopige berekeningen
Uiterlijk medio maart zijn de voorlopige Wtl-berekeningen over 2024 ontvangen van het UWV. Hierin staat per werknemer vermeld of en tot welk bedrag recht bestaat op loonkostenvoordelen (LKV) of het lage-inkomensvoordeel (LIV) over dat jaar.
Let op: 2024 is het laatste jaar waarin het LIV wordt uitgekeerd. Dit voordeel vervalt per 1 januari 2025.
De voorlopige berekeningen zijn gebaseerd op de loonaangiften en eventuele correcties over 2024 die uiterlijk op 31 januari 2025 zijn ingediend. Als op die datum een aanvraag voor een doelgroepverklaring nog in behandeling was, is het bijbehorende LKV nog niet opgenomen in de berekening.
Het is belangrijk om de berekeningen van het UWV goed te controleren. Klopt een berekening niet of is er sprake van onjuistheden, dan kunnen correcties op de loonaangiften worden ingediend bij de Belastingdienst tot en met 1 mei 2025. Na die datum worden de voorlopige berekeningen definitief en zijn aanpassingen niet meer mogelijk.
Tip: Heb je geen voorlopige berekeningen ontvangen van het UWV? Maar denk je wel recht te
hebben op het LKV en/of LIV? Neem dan zo snel mogelijk contact op met het UWV (088 898 92 95).